Sinds gisteren, vrijdag 3 oktober doe ik mee met zo’n groep in het Waterlandziekenhuis. Gisteren hadden we onze eerste bijeenkomst in het ziekenhuis met een vertegenwoordigster van Medtronic.
Wat betekent continue glucose monitoring?
In de praktijk betekent het, dat ik naast een pomp ook
een sensor, de Veo, draag. Deze sensor is nog kleiner dan de pomp. De spuitplek voor
de pomp moet iedere drie dagen verwisseld worden, die van de Veo, de suikermeter
iedere zes dagen. Net als de canule van de insulinepomp is de sensor gemakkelijk in te brengen met een automatisch inbrengapparaat.
Iedere vijf minuten meet de sensor de suikerspiegel in de
huid en verstuurt de gegevens naar de MiniLink™-zender, een apparaatje dat aan
de glucose-sensor bevestigd is. De zender verstuurt de glucosegegevens via
geavanceerde draadloze radiofrequentietechnologie naar de insulinepomp. Deze
regelmatige metingen geven een duidelijk beeld van de schommelingen in de
suikerspiegel, waardoor minder vingerprikmetingen nodig zijn.
Op de pomp kun je elk moment kijken hoe de suikerspiegels eruit zien; er verschijnen op de pomp mooie grafieken. Daarnaast stuur je iedere week (of twee) via de computer alle gegevens van de Veo-sensor, de eigen bloedglucosemetingen en de gegevens van de insulinepomp door aan de diabetesverpleegkundige. Al na enkele weken is er een beeld te zien van hoe de
suikerspiegel zich gedurende 24 uur gedraagt en zullen er patronen naar voren
komen. Aan de hand van die patronen kan de basale instelling aangepast worden,
d.w.z. hoeveel insuline er gespreid over een etmaal binnen komt. De basale
toedieningen kunnen per half uur aangepast worden.
Ook kunnen de zgn. bolussen achteraf over een langere
periode bekeken worden. Hoeveel gaf je voor de maaltijd en hoe reageerde je
lichaam daarop. Het kan zijn dat je koolhydraten verkeerd inschatte. Maar ontregelingen
liggen niet alleen aan voeding en insuline. Veel meer heeft invloed, zoals de
conditie van de prikplaats, beweging, stress, hormonen, vermoeidheid, zelfs de weersgesteldheid
kan ontregelend werken.
Maar ondanks al die wisselende, ontregelende factoren,
moet je toch allereerst op zoek naar trends in de suikerschommelingen.Ook al prikt iemand (zoals ik) frequent de bloedsuiker, toch wordt 60% van de hypo's niet ontdekt bij gebruik van vingerprikmetingen. Met CGM worden vier keer zoveel bloedglucoseafwijkingen vastgesteld dan met zelfmeting van bloedglucose.
En op den duur leidt CGM tot een behoorlijke daling van
het bloedsuikergemiddelde, de zogenoemde HbA1c. Deze geeft een bloedsuikergemiddelde aan over een periode van 2-3 maanden. De afkorting staat voor Hemoglobine A1c, dat
zijn in feite versuikerde cellen van de rode bloedkleurstof. De beste waarde
voor het HbA1c is lager dan 53 mmol/mol (7%). Dat wil zeggen dat de
bloedsuikers gemiddeld tussen de 6 en 9 mmol/l waren.
Vroeger werd de HbA1c-waarde weergegeven in procenten,
tegenwoordig in mmol/mol.
In het verleden had ik meestal een HbA1c van 11,0 (97
mmol/mol). Dankzij de pomp is dat al behoorlijk gedaald naar 9,1 (76 mmol/mol.
En nu wil ik zelf naar de 7,2, want dat is 55 mmol/mol en dat pas mooi bij mijn leeftijd ;-)
Het is een technisch verhaal, maar zo moet je in feite
ook omgaan met je diabetes: feiten verzamelen en continu (be-)rekenen. Het is een
kwestie van je hoofd koel houden en adequaat handelen. En laat je je nu nog teveel leiden door korte termijn ontregelingen, dat gaat op den duur veranderen omdat je een 'Big Picture' krijgt en grote schommelingen kunt voorkomen.
De resultaten van de eerste groep in het Waterlandziekenhuis,
die enkele weken geleden startte, zijn zeer veelbelovend, zo hoorde ik, dus dat
stimuleert mij extra!A is de insulinepomp
B is de prikplaats van de insuline pomp
C is niet vindbaar op het plaatje
D is de Veo sensor en minilink (zij vormen samen een geheel)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten